Niet alle wantsen leven op het droge. Sommige soorten verkiezen juist het water. Twee bekende wantsen daaronder zijn de schaatsenrijder en het bootsmannetje. De één leeft op het water, de ander juist onder het oppervlak.

De schaatsenrijder is een smalle wants die zich al ‘roeiend’ voortbeweegt op het water. Zijn middelste poten gebruikt hij om de roeibeweging mee uit te voeren, de achterste gebruikt hij om te sturen.

Deze wants is carnivoor en jaagt op allerlei insecten die zich aan het oppervlak van het water bevinden, zei het doordat ze er zijn ingevallen (vliegjes) of om adem komen (muggenlarven). Deze wants kan op het water blijven staan door middel van minuscule haartjes op z’n poten en buik waartussen een ultrafijn laagje lucht vastzit. Dat stoot op zijn beurt weer water af. De schaatsenrijder wordt zo’n dikke centimeter groot.

Het bootsmannetje kan je gemakkelijk herkennen doordat hij op z’n rug zwemt. Hij wordt dan soms ook rugzwemmer genoemd. Net als de schaatsenrijder vangt hij prooien aan het wateroppervlak. Pak hem zeker niet zelf vast, want met zijn kaken kan hij ook mensen een stevige beet geven. Zijn prooien zijn onder meer kikkervisjes, kleine visjes, muggenlarven, insecten, wormen en soortgenoten.

Deze wants kan wel op het droge leven, maar is niet zo heel snel. Ondanks zijn waterleven kan deze wants ook vliegen. Ademen doet het bootsmannetje door middel van een adembuis die ze aan het einde van hun lichaam boven water houden. Lucht hecht zich vervolgens aan hun buikharen. Dat vormt een zuurstofreserve voor onder water.